De Noordelijke Figuratieven
In de jaren zestig van de vorige eeuw zijn kunstcritici het over één ding eens: abstracte kunst is het helemaal. Kunst die lijkt op de realiteit, ook wel bekend als figuratieve kunst, bestempelen zij als ouderwets en traditioneel.
Maar niet elke kunstenaar laat zich door die mening beïnvloeden. Integendeel. In Groningen besluit een grote groep kunstenaars vanaf de jaren zeventig alleen maar figuratieve kunst te maken. Na een aantal jaar krijgt de groep een naam: de Noordelijke Figuratieven. Wie zijn deze kunstenaars? En waarom maken zij zo graag figuratieve kunst?
Na de Tweede Wereldoorlog zijn de meeste kunstenaars en kunstcritici helemaal klaar met figuratieve kunst. Dat is best begrijpelijk als je kijkt naar de geschiedenis: in de Tweede Wereldoorlog is kunst die lijkt op de realiteit de meest populaire kunstvorm. Kunstwerken die abstract zijn of inspiratie halen uit stromingen zoals het expressionisme of kubisme, worden bestempeld als Entartete Kunst (ontaarde kunst). Voor kunstenaars die dit soort werk maken, wordt het uitvoeren van hun baan onmogelijk gemaakt. Ze mogen niet meer in opdracht werken of deelnemen aan tentoonstellingen.
◼️ Mario ter Braak, Spruitje: kloon, 2003
Collectie Drents Museum, schenking Jan-Geert de Boer
Een nieuwe kunstvorm
Na de oorlog schieten de abstracte kunststromingen als paddenstoelen uit de grond. Ze bouwen vaak verder op het expressionisme dat al voor de oorlog zijn opmars had gemaakt. Een bekend voorbeeld is CoBrA, een groep opgericht in 1948 door jonge kunstenaars. Binnen deze kunststroming, waar onder meer Karel Appel en Corneille toe behoren, staat toeval en spontaniteit centraal. Kunst maken kan iedereen, vinden ze. Een ander voorbeeld is de zogeheten Nul-beweging. Deze groep, die in 1960 ontstaat, vindt dat kunst neutraal, monotoon en ritmisch moet zijn. Het resultaat zijn vaak eenkleurige, geometrische kunstwerken. Hoewel de ideeën van deze groepen haaks op elkaar lijken te staan, is er ook een overeenkomst. Beide stromingen zien abstracte kunst als een middel om bepaalde ideeën vorm te geven.
Maar waar actie is, ontstaat reactie. Zo wordt er op de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam een groep opgericht die zichzelf de Groep van de Figuratieve Abstractie noemt. De Groep vindt het belangrijk dat de ambachtelijkheid van kunst niet verloren gaat. Daarom focussen de leden op het beheersen van hun techniek: ze besteden aandacht aan het goed opmaken van hun palet, het opbouwen van hun compositie en het correct gebruikmaken van kleur. Ook op andere plekken ontstaan soortgelijke groepen. Zoals De Realisten (opgericht in 1948 te Den Haag), Verve (1951, Den Haag) en Argus (1951, Rotterdam). Maar het is Groningen waar de grootste groep realisten bij elkaar komt.
Het hoge Noorden
In het noorden van Nederland zit één kunstacademie: Academie Minerva in Groningen. In de jaren zestig lopen er honderden jonge, leergierige kunstenaars rond. Die kunnen allemaal hun eigen lespakket kiezen. Er zijn lessen in onder meer kleurenleer en modeltekenen. Redelijk uniek in Nederland op dat moment, zoals een van de docenten later aangeeft: ‘Academie Minerva heeft verhoudingsgewijs altijd veel modeltekenen, stillevenschilderen en andere waarneming in haar curriculum gestopt.’
Een aantal figuratieve docenten delen elkaars gedachtegoed. Samen inspireren zij tientallen studenten om figuratief te werken. Ze worden daarom vaak omschreven als de grondleggers van de Noordelijke Figuratie. Een greep uit die docenten zijn Diederik Kraaijpoel, Matthijs Röling en Wout Muller. Hoewel zij allemaal hun eigen soort kunst maken, zijn ze het over een ding eens: kunst is lelijk geworden. Daarom is het tijd om weer terug te gaan naar de kunst zoals die vroeger werd gemaakt. De kunstenaars zetten hun ideeën ook op papier. Zo beschrijft Röling in 1978 de perfecte kunst. Dat is volgens hem de kunst waarin de mooiste dingen uit de realiteit worden samengebracht. Hij schrijft: ‘dat is de les uit de renaissance: elementen uit de werkelijkheid gebruiken, maar ze verenigen in een hogere harmonie, waarin alle ellende overwonnen is. Het paradijs zichtbaar maken.’ Ook Kraaijpoel is een enthousiast auteur. In zijn boeken omschrijft hij de hedendaagse kunst als een artistieke chaos.
Gehekeld door critici, geliefd bij het publiek
‘De kunstwerken van Matthijs Röling staan bol van saaiheid.’ Zo begint Nieuwsblad van het Noorden haar recensie over een groepstentoonstelling in 1978. Het artikel is geen uitzondering. Kunstcritici vinden het werk van de Noordelijke Figuratieven maar niets. Het oogt immers traditioneel en weinig vernieuwend. Maar het gewone publiek, de kunstliefhebbers, zijn groot fan van het werk van de Noordelijke Figuratieven. Regelmatig zijn hun werken al verkocht voordat de tentoonstelling opent. ‘Zelden zag ik een tentoonstelling waar zo vaak NTK (niet te koop) achter het geëxposeerde werk stond’, schrijft een journalist in 1969.
◼️ Matthijs Röling, Interieur met schilder en zijn model, 1970
Collectie Drents Museum, schenking uit een particuliere collectie | © c/o Pictoright Amsterdam 2024
Als resultaat van deze populariteit openen meerdere galeries die zich richten op figuratieve kunst. Waar het in de jaren zestig nog gaat om één galerie, Galerie Mokum in Amsterdam, komen er in de jaren daarop veel meer bij. In het Noorden van Nederland zijn dat bijvoorbeeld Galerie Wiek XX en Galerie Harms Rolde. In 1996 opent er zelfs een museum waar figuratieve kunst de hoofdrol speelt: Museum de Buitenplaats in Eelde.
Naast het ontstaan van nieuwe galeries, kiezen een aantal figuratieven ervoor om hun krachten te bundelen. In 1983 wordt de Fuji Art Association opgericht. Lid van deze groep zijn niet alleen Matthijs Röling en Wout Muller, maar ook anderen, zoals Clary Mastenbroek, Trudy Kramer en Ger Siks. Uiteindelijk sluiten ook een aantal auteurs aan, zoals Fritzi Harmsen van Beek en C.O. Jellema. Elk jaar wordt er een Fuji-tentoonstelling georganiseerd met een ander thema. En die tentoonstellingen zijn ongelooflijk populair.
Omdat er zo’n grote kern van figuratieve kunstenaars op Academie Minerva te vinden is, komen er veel kunstenaars naar Groningen om lessen te volgen. Daardoor groeit de groep van Noordelijke Figuratieven in de jaren tachtig vlot. Leerlingen die bijvoorbeeld tot de groep worden gerekend zijn Sam Drukker, Piet Sebens, Mario ter Braak en Ben Rikken.
Het begin van het einde
In de jaren tachtig beleeft de figuratieve kunst zijn hoogtepunt: kunstwerken vliegen als warme broodjes over de toonbank. Maar de publieke interesse neemt langzaam af. Als Academie Minerva er in 1993 voor kiest om de klassieke schilderlessen af te schaffen, is dat het begin van het einde. Er kan dan eigenlijk niet meer gesproken worden over een geconcentreerde groep. Wel wordt een aantal jaar later, in 2005, een nieuwe academie opgericht in Groningen: de Klassieke Academie. Op deze particuliere opleiding ligt de focus compleet op de figuratieve kunst. Afgestudeerden zoals Jantien de Boer zijn in de collectie van het Drents Museum te vinden.
De sterrenhemel uit Café De Eenhoorn, 1989. Collectie Drents Museum, schenking ING Collectie Nederland | © c/o Pictoright Amsterdam 2024
Deel van het vierluik 'Asser Herinneringen', 1997. Collectie Drents Museum, schenking ter gelegenheid van de verbouwing van het Drents Museum door aannemers en de Gemeente Assen | © c/o Pictoright Amsterdam 2024
Op de kast (zelfportret), 2003. Collectie Drents Museum, schenking Stichting Vrienden van het Drents Museum
Stilleven met Drentse archeologica, 2004. Collectie Drents Museum, schenking van de kunstenaar